Het was meteen duidelijk dat ze maar één man als badmeester wilden en dat was Johannes Visser *. Hij kon goed zwemmen en hij had niet alleen in de winter van 1925 zes mensen uit het wak gehaald, maar al eerder
reddingen gedaan.
Eens was hij schipper en werd van knecht eigen baas en vervoerde jarenlang zand en grind van de IJssel en de Panderse kop naar de Stellingwerven.
In
en op het water behoefte niemand hem meer iets te leren. Zijn vrouw Aaltje ging hem helpen. Ze hield de badhokjes schoon en verkocht snoep en limonade. Visser zelf nam het zwemonderwijs ter hand. Wie het wilde leren, kwam aan een hengel en kreeg aanwijzingen.
Wanneer Johannes oordeelde dat het genoeg was, kregen ze de boodschap, dat ze het nu wel kenden en dat ze niet meer “zollen verzoepen”.